Rock n roll, tot bloedens toe

12-04-2014 22:00

Dwalend door de kleine, donkere platenzaak, met zijn lange steile haar tegen zijn gezicht geplakt, was Luc opzoek naar die ene lp die zijn hart sneller zou laten kloppen. Hij bekeek gespannen de hoesjes van de langspeelplaten, maar de meeste voorkanten drongen niet tot hem door. Ze waren niet boeiend genoeg of trokken juist te veel de aandacht. Hij had de lp's met de letters a, b, c, d en e al gehad en was nu met de rij van f bezig.

Focus, de band van Jan Akkerman met op de voorkant een oud slagschip. Even keek hij naar de intrigerende hoes van de Nederlandse band die in de jaren zeventig furore maakte. Toch schoof hij de lp weer terug in de bak en ging verder. Deze had hij al twintig jaar in zijn bezit.

“Bij de letter g gaat het vast beter,” zei hij zachtjes.

“Zoekt u iets speciaals?” hoorde hij iemand zeggen. Luc draaide zich om, maar het enige wat hij zag was een silhouet van een lange gedaante.

“Ja, eigenlijk wel,” zei Luc zenuwachtig en legde met trillende hand een lp terug in de houten bak.

“Zegt u het maar,” zei een mannenstem, waarna de verschijning uit de schaduw stapte. Het was een eind vijftiger, begin zestiger, met lang donker blond haar en een verweerd gezicht. Rimpels, oude littekens van jeugdpuistjes, enorme wallen onder zijn heldere blauwe ogen.

“Ik zoek iets nieuws,” zei Luc gespannen, “iets wat zelden of nooit verkocht wordt.”

“U houd van vernieuwende muziek?” vroeg de verkoper. Zijn borstel wenkbrauwen kropen langzaam omhoog.

“Ja, maar niet te modern,” haperde Luc. Dit was het meest ingewikkelde stuk. Beschrijven wat hij precies zocht. “Het moet obscuur zijn, en toch binnen een bepaalde tijd horen.” Het klonk vaag, maar een betere beschrijving kon hij zo niet geven. Het koste hem altijd veel moeite om in woorden uit te drukken wat hij wilde en dacht. In zijn hoofd wist hij wat hij moest zeggen maar zijn lippen en tong weigerden vaak wat zijn brein wilde vertellen.

“Ik denk wel dat ik weet wat u bedoeld,” zei de platenverkoper en er ontstond een kleine tevreden glimlach op zijn gezicht. “Kom maar even mee, dan laat ik u eens wat zien.” Luc verbaasde zich dat de man wist wat hij bedoelde. Meestal rezen vele vragende blikken op als hij probeerde iets te verwoorden. Praten was iets wat hij niet graag deed en probeerde dit, als het kon, te vermijden. Meestal kwam de boodschap toch nooit helemaal over zoals hij bedoelde.

Eerst maar even afwachten waar hij mee aankomt, dacht Luc en liep achter de beste man aan. De verkoper liep naar de uiterst rechterbak en begon te zoeken tussen de platen die begonnen met de letter z. Tussen de ongeveer twintig lp's, die hoofdzakelijk bestonden uit langspeelplaten van de band ZZ Top, haalde de verkoper één hoes tevoorschijn die direct Lucs aandacht trok. Op de voorkant stond een getekende afbeelding van een naakte vrouw in kleermakerszit. Ze had een ketting om haar nek met daaraan een ronde steen die precies tussen haar grote borsten hing. Ze werd omringd door vliegende vrouwfiguren die op snaarinstrumenten speelden en die haar beminnend aankeken. Boven de tekening stond de tekst: Zannmess, 730, back in time.

Luc kreeg gelijk een onbeschrijfelijk gevoel in zijn onderbuik. Het leken zenuwen, maar het kon ook opwinding zijn. Hij was er nog niet helemaal uit.

“Wat voor muziek is dit precies?” vroeg hij met een lichte trilling in zijn stem.

“Iets wat je nog nooit gehoord hebt, dat weet ik zeker,” zei de verkoper vastberaden. “Het is een rauwe vorm van rock 'n roll, vermengd met obscure geluiden en teksten.”

“Vergelijkbaar met het oude werk van Pink Floyd?”

“Nee, absoluut niet,” zei de eind vijftiger. “Meer een mix van Led Zeppelin, White Noise, Cream,  en Primus. Een andere omschrijving weet ik zo niet. Het is redelijk uniek.”

“Hoe oud is die plaat?” vroeg Luc. De raderen in zijn hoofd draaiden op volle toeren. Dit kon het nog wel eens zijn! Die ene LP waar hij zo lang naar op zoek was geweest. Zijn lijf rilde van opwinding. Zijn ogen speurden de hoes af en namen elk detail in hem op.

“Voor zo ver ik weet is het in 1976 uitgekomen. Dit is het enige werk van deze band. Er is eigenlijk heel weinig over hen bekend.”

“Hoe komt dat?” vroeg Luc, dit feitje maakte hem nog nieuwsgieriger. Als een jonge leergierige kleuter luisterde hij wat de plaatverkoper te vertellen had.

“Dat kan ik niet met zekerheid zeggen,”  zei de man, terwijl Luc de hoes krampachtig vast hield. “Deze band hield zich op alle vlakken op de achtergrond. Wellicht dat er daarom zo weinig over ze bekend is. Het enige wat ik weet is dat ze uit de buurt van Rotterdam kwamen.” Er was iets in zijn stem waardoor Luc het idee kreeg dat de verkoper meer wist van deze band, maar het niet kon of wilde vertellen. Luc was echter vastberaden om de plaat nooit meer los te laten. Het kon hem bijna niet meer schelen hoeveel deze plaat zou gaan kosten. Hij moest het hebben, maar mocht niets laten blijken, ook al was het moeilijk te verbergen. Een goede verkoper kon zoiets makkelijk zien.

“Er zijn er maar  honderd van geperst.” De beste man wist precies waar Luc naar opzoek was en hoe hij hem het beste kon bewerken. Deze laatste opmerking was voor Luc de doorslag.

“Wat kost die?” Zijn hart klopte sneller.

Laat het niet te veel zijn. Ik heb maar veertig Euro bij me. Laat het alstublieft niet te veel zijn.

“Voor jou veertig Euro,” zei de verkoper na een paar seconden Luc. De man leek zijn gedachten te kunnen lezen.

Even was het stil. Een enorme last viel van zijn schouder.

“Goed...verkocht,” zei Luc.

 

De treinrit vanuit Amsterdam naar Deventer leek uren te duren. Luc was ontzettend benieuwd naar wat er op de plaat te horen was. Verschillende malen had hij in de trein de intrigerende hoes bekeken en hij probeerde telkens iets nieuws te ontdekken in de tekening en de tekst die op de achterkant stond. Gebiologeerd staarde hij naar de lp, terwijl hij op zijn oude Walkman naar een van zijn zelf samengestelde cassettebandjes luisterde. Jimmy Hendrix liet zijn gitaar virtuoos schreeuwen en Luc sloeg de hoes open als een boek.  In de binnenkant waren een aantal foto's van de bandleden te zien. Het waren allemaal jonge jongens met lang zwart haar en leren jassen. De zwart-wit foto was genomen in een donker bos en had een duistere uitstraling. De bandleden keken strak de camera in en leken dwars door hem heen te kijken. Alleen dit was al bijna die veertig Euro waard. Hij kon niet wachten totdat hij thuis was en de plaat kon opzetten.

 

Bij thuiskomst liep Luc eerst naar de keuken om een pot thee te zetten. Hij moest zich ertoe dwingen maar hij had een enorme dorst. In de woonkamer werd hij omarmd door de typische geur die er in zijn woonkamer hing. Muf, droog en met een vleugje wierook om alles te verdoezelen.

Hij zette de theepot op de kleine salontafel, ging met een diepe zucht in zijn stoel zitten. Hij was blij dat hij thuis was. Voor Luc was het zijn huis en mijn God, wat hield hij van dit tweekamerappartement. Dit was de eerste plek geweest die hij thuis durfde te noemen. Jarenlang had hij bij zijn moeder gewoond en het nooit gezien als een plek waar hij zich veilig voelde. Zij zat hem bijna vierentwintig uur per dag op de huid en dat had hem benauwd. Al van jongs af aan hield zij hem in de gaten. Als hij als klein jongentje te laat thuis was stond ze in de gang op hem te wachten.

“Waarom ben je zo laat?” vroeg ze dan op haar typische bemoederende toon en tikte met een rietje tegen haar heupen. Een geluid die door merg en been ging en hem de haren deden rijzen. Het enige wat hij, toen als kind, kon doen was zijn schouders ophalen en hopen dat ze niet te hard zou slaan met dat overbekende rietje wat ze liefdevol vasthield. Veiligheid had hij, voordat hij op zich zelf ging wonen, nooit gekend. Het leven bestond toen voornamelijk uit onzekerheid, angst en striemen op zijn huid. Nu was het anders. Vier dagen per week vertoefde hij hier met veel plezier en de andere drie dagen was hij werkzaam als postbode bij de PTT, of hoe het tegenwoordig ook mocht heten. Het kon hem eigenlijk niet zoveel schelen, want om de paar jaar veranderde het bedrijf van naam. Het belangrijkste was dat het wat geld in het laatje bracht. Niet veel, maar dat had hij ook niet nodig. Dat was het enige goede wat hij van zijn moeder had overgenomen. Overleven met een klein salaris en genoegen nemen met een stuk minder dan de gemiddelde burger die steeds meer wilde.

 

De thee was aan het verdampen in de Boerenbont theepot. De geur van de thee vermengde zich met de lucht van tweedehands meubels. Luc schonk zijn mok, die meer op een kleine soepkom leek, helemaal vol en liep naar de platenspeler.

Jezus, wat was hij benieuwd naar wat er op de lp te horen was. Zijn hartslag ging met de seconde omhoog en hij merkte dat zijn handen klam begonnen te worden. Het vreemde, kriebelende gevoel in zijn onderbuik, die hij had ervaren in de platenzaak en in de trein, keerde terug. Met een trillende hand pakte hij de arm van de Dual 626 platenspeler en hield deze met ingehouden adem boven de draaiende schijf. De naald raakte de plaat en het typerende getik werd hoorbaar door de Pionier boxen die hij twintig jaar geleden eens van een goede bekende had overgenomen. In die tijd waren ze ook al ruim tien jaar oud, maar het geluid was weergaloos.

Hij durfde zijn longen niet te vullen met lucht en wachtte tot de eerste klanken hoorbaar werden. De wereld leek even stil te staan, net zoals hij, toen de eerste toon door de speakers klonk. Een simpele, pompende baslijn suisde door de kamer. Na twaalf maten schuifelde hij richting het leren fauteuil, bang om de tonen te verstoren. Met zijn mok in zijn handen luisterde Luc naar de opkomende dreunende drums. Het was alsof John Bonham achter de kit zat en dat veroorzaakte kippenvel op zijn armen. Tussen de baslijn en de drumpartij klonken hoge tonen, waarschijnlijk afkomstig van een oude Koch synthesizer. Het leek eeuwigheid te duren voordat de eerste zangnoten te horen waren, maar toen het zover was, was het een openbaring. De zanger, die net zo zuiver zong als Freddy Mercurry, stootte melodieuze klanken uit die geen duidelijke woorden vormden, maar toch ook weer wel. Het  leken woorden in een andere, niet bestaande taal.

Vanuit het niets kwam een scheurende gitaar. Een Gibson SG, dat was overduidelijk. Schel, rauw en smerig. Het knalde erin als een bom, die al jaren onder de grond had gelegen en door een kleine trilling tot ontsteking werd gebracht. Opeens was er niets dan chaos. De drumpartij werd agressiever en sneller. De stem van de zanger bleef echter melodieus en de klanken werden woorden.

Leaping, Flying, Floating forever in time.

Telkens werden deze woorden herhaald. Eerst langzaam, elk woord voorzichtig en bijna breekbaar. Uiteindelijk paste de zanger zich aan en ging mee in het tempo en de agressie van de gitaar, drums en bas.

Luc bleef vastgenageld in zijn stoel zitten en voelde een enorme hoofdpijn opkomen. Zijn oren suisden van de steeds scheller wordende stem. De lage dreunende tonen van de basdrum en de basgitaar waren voelbaar in zijn darmen, die klotsten in zijn buik.

Het tempo van de muziek werd wederom verhoogd. Het leek krankzinnig. De snelheid was niet bij te houden en maakte hem duizelig. De stem, nu ijskoud, priemde als een ijspegel door zijn ziel. Zwarte vlekken werden voor zijn ogen zichtbaar. Ze cirkelden om hun eigen as, waardoor het leek alsof Luc ze werkelijk kon aanraken. De mok met daarin de inmiddels lauwe thee viel over zijn benen, maar hij merkte er niets van. Het leek alsof zijn benen in diepe slaap waren. Gevoelloos, doods.

De muziek nam in snelheid af en opeens was alleen de synthesizer nog hoorbaar. Even leek er rust te komen. Luc merkte dat zijn thee was gevallen en dat zijn benen nat waren. Hij keek naar de natte plek op zijn broek. De gitaar donderde wederom vanuit het niets naar voren. De Bonham-achtige drumpartij dreunde door de luidsprekers, de baslijn, met hoge melancholisch tonen er doorheen. Hij werd in zijn stoel gedrukt. De hoofdpijn en klotsende darmen keerden terug als een vergeten nachtmerrie uit een verloren tijd.

Het tempo werd opgevoerd. Wederom krankzinnig. De tonen van de dubbele basdrum drukte op zijn borstkas. Luc's adem stokte en de trilling schoot als een dolk door zijn hoofd. De zanger zong weer zijn onduidelijke klanken, terwijl de gitaar een overweldigende en niet te volgen solo uitspuugde. Briljanter dan Hendrix, Clapton of Van Halen ooit hadden geproduceerd. Zijn hoofd leek te exploderen en zijn darmen trokken pijnlijk samen. Na de onnavolgbare solo ging de zanger verder met een nieuwe zanglijn.

Go, back in time...

Lucs spieren verkrampten. De woonkamer leek te veranderen.

Gooo...

Een enorme druk achter zijn ogen, maakte dat hij wazig begon te zien. Het plafond kolkte als een wilde zee boven zijn hoofd.

Back!

Krankzinnig… dit was krankzinnig! Het behang bladderde van de muren. Het dwarrelde als papieren sneeuwvlokjes door de kamer. De schilderijen vielen van de muren en braken in ontelbare stukken op de grond.

in time...

God, wat was dit?Iets onnatuurlijks?

Beelden vanuit een andere tijd werden als een visioen zichtbaar. Een stad, verlaten, aftands en verscholen in de half duisternis, zag hij op de muren van zijn woning geprojecteerd. De straten waren smal, donker en de huizen waren bedekt met een dikke laag roet. De stad, die hij diep in zijn hart herkende, riep zijn naam en de zanger zong de tekst:

Go back in time... and bleed!

Vanuit Lucs oren, ogen en neus spoot het bloed met kracht naar buiten. Als een waterval vloeide het over de vloer. Een helse pijn in zijn buik deed hem naar voren klappen. Met zijn hoofd klapte hij tegen de salontafel. De kamer leek rond te draaien om zijn eigen as. Zijn lichaam leek niet meer van hem, maar te worden overgenomen door een kracht van ongekende grote. Oncontroleerbaar sprong hij door de woonkamer. De muren, de bank, het kolkende plafond, alles werd besmeurd met zijn stroperige rode vocht.

De muziek dreunde door, zijn trommelvliezen scheurden. Met een smak belandde hij tegen de muur. Hij hoorde zijn neus breken en even dacht hij het bewustzijn te verliezen. Zijn lichaam schokte hevig, terwijl hij alles in een rode waas voor zich zag. Het bloed bleef uit zijn lichaam stromen, er leek geen eind aan te komen. Zijn lijf en ziel werden naar iets toe getrokken. Naar de stad die hij had gezien wilde hem hebben. En het lukte!

Een helse pijn, die nooit in liedjes, films, verhalen of gedichten zijn beschreven, schoot door zijn bebloede lijf, alsof er honderden weerhaakjes aan zijn lichaam en ziel trokken. Hij deed zijn ogen dicht.

Laat het over zijn, alstublieft, laat het over zijn.

Zijn korte gebed werd gehoord.

Een bekkenslag en een slotakkoord maakten een eind aan de climax van de muziek en de pijn in zijn lichaam en geest. Hij viel neer.

Luc probeerde zijn ogen te openen. Het bloed plakte en prikte en het duurde even voordat hij ze open had. Wat hij toen zag was een verlaten straat, waar het gonsde van stemmen die er niet waren. In de ijle lucht hing een rokerige geur die hij proefde op zijn tong. De geur van roet proefde hij in zijn mond. In de verte hoorde hij de Koch synthesizer een lage E uitstoten en de gitaar een eentonige, eensnarige, melancholische melodietje spelen.

Hij was beland in de stad die hij geprojecteerd op zijn muur had gezien. Een verdorven plek waar duisternis heerste en deze duisternis wilde hem hebben.

De straten van de stad kwamen hem bekend voor. Hij was hier ooit lang geleden geweest. Zijn hakken klikten mistroostig over de kinderkopjes waarop hij liep en hij werd overmand door een intense angst. Een koude rilling gleed via zijn nek naar zijn onderrug. Dit was de stad waar zijn moeder was geboren. Hij had deze plek als jonge jongen wel eens bezocht. Ook toen rilde hij van de sombere architectuur en de aftandse straten. Zijn moeder had een foto in de woonkamer hangen waar zij als jonge vrouw in de grijze straten stond en Luc had altijd een hekel gehad aan deze foto. Nu stond hij hier zelf. Angstiger dan ooit tevoren.

In de verte, op de hoek van een straat zag hij iemand staan. Het was vanaf het punt waar hij stond duidelijk te zien dat het om een vrouw ging en Luc wist wie het was, maar kon het niet geloven. Zijn hart klopte in zijn branderige keel. De synthesizer en gitaar speelden door.

Laat dit niet waar zijn! Alstublieft laat dit een droom zijn, dacht Luc beangstigend.

Al strompelend liep hij op haar af, wederom biddend, hopend dat het niet de realiteit was. Het klikken van zijn schoenen klonken melancholischer dan het treurigste lied over pijn en de liefdesverdriet. Zijn diep gevreesde vermoeden openbaarde zich in de realiteit.

“Gij gaat het niet redden, Luc,” zei zijn moeder met haar typische Vlaamse accent. Haar haren zaten zoals altijd in een knot en was ze gekleed in een broekrok met daarboven een hagelwitte blouse. In haar rechterhand hield ze haar overbekende en gevreesde rietje vast. Ritmisch tikte het tegen haar heup.

De angst van vroeger hamerde op hem in, alsof het nooit weg was geweest. De dag dat zij begraven werd, nu vijf jaar geleden, had hij dan ook afgesloten in de kroeg en was daar dronken en voldaan weer vertrokken. De vrouw, die was opgegroeid bij de nonnen in het Belgische Hoogstraten, en hierdoor was geworden wie ze was geweest, stond daar in de verlaten straat van de stad waar ze was geboren en die net zo doods was zoals zij hoorde te zijn.

Hij knikte, bang om haar teleur te stellen, en zich zelf te behoeden van een ouderwets pak slaag. “Gij zijt geen vechter, of wel?”

Luc schudde van nee, maar wilde uitgillen dat ze ongelijk had. Zijn mond weigerde, zoals altijd. De vrees maakte zijn tong verlamd. “Nog even en dan komt gij eindelijk weer bij mij. Dan zijn we eindelijk weer samen Luc, voor altijd.” Ze grijsde van oor tot oor. Ze leek een clown uit het diepste van de hel.

De pijn van eerder leek nu iets waar hij haast weer naar zou verlangen. Toen draaide ze zich om en verdween ze in een halo van licht. Een zucht van opluchting ontsnapte uit Lucs mond, terwijl de pompende bas zijn intrede weer deed, net zoals de basdrum die op de eerste en de derde tel van de maat te horen was. Zijn hart sloeg met de drum mee. Er werd weer aan zijn lijf en ziel getrokken. Niet zo pijnlijk als eerst, maar duidelijk voelbaar. Het was nog niet over. Dit was nog maar het begin. Hij zou herenigd worden met zijn moeder, maar eerst moest er nog iets gebeuren.

Luc volgde de pijn, die hem leidde, en kwam uiteindelijk uit bij de winkel waar hij de plaat had gekocht. Daar stonden de muziekanten van Zahnmess voor de geopende deur. Het vijftal stond daar, allen met de handen op de rug en met een donkere grimas op hun gezicht.

“Deze muziek is niet voor stervelingen als u bedoeld,” zeiden ze in koor. “Je zult sterven en in je eigen hel terecht komen. Dus hierbij heten we je welkom.” Ze stapten aan de kant. Luc stapte de zaak binnen. Hij kon niet anders, hij werd er naar toe getrokken.

De platenzaak was nu groter dan het in werkelijkheid was geweest. Naast de ingang stond nog steeds de toonbank, bekleed met posters van bands uit de jaren 60 en 70. Maar naarmate hij verder de zaak in liep veranderde er steeds meer. Langs de wanden stonden vanaf de grond tot aan het plafond houten fruitkisten opgestapeld. Allen waren gevuld met ontelbare lp’s.

Luc vervolgde zijn weg langs de duizenden platen en zag in de verte een berg opdoemen. Een berg van opeengestapelde menselijke lichamen. Hij stopte, zijn benen weigerden verder te gaan. Op de top zag hij een figuur staan en het gebaarde hem dat hij moest komen. Lucs hart begon sneller te kloppen, net zoals de beat van de opkomende basdrum.

“You don't know when this journey ends, but we do,” zong de zanger plotseling. Lucs lijf gehoorzaamde de figuur die boven aan de berg stond. Hij had geen keus. De weerhaken in zijn lichaam en ziel trokken hem erna toe. Hij wilde niet, maar het moest. Hij had zijn einddoel nog niet gehaald.

De vrouw die hij op de hoes had gezien stond op de top van de berg. Net zoals op de lp was zij getekend. Prachtige lijnen van grijs en zwart. Ze vormden een beeldschone vrouw die gracieus naar hem wuifde. Langzaam maar zeker was hij terecht gekomen in de tekening die hij had gezien op de lp hoes die hij eerder die dag had gekocht.

Luc wilde opeens bij haar zijn en hij begon de berg te beklimmen. Onder zijn schoenen voelde hij de lichamen sponsachtig meeveren.

De vrouw wachtte en keek hem met haar getekende ogen aan. Doordringend, levendig, alsof ze echt waren. Een logge gitaarriff, zoals die van Metallica's 'The thing that should not be' klonk door het donkere doodse stadspark.

“You don't know when this journey ends.”

Luc stond nu bovenaan de berg. De hemel leek dichterbij te zijn dan ooit. Even leek het alsof hij de duisternis kon pakken en verfrommelen tot een klein propje. De ogen van de vrouw deden hem deze gedachte vergeten. Ze keek hem liefelijk aan. Het stond in schril contrast wat er om hem heen gebeurde. De berg van lijken, zijn besmeurde half naakte lijf en de naweeën van de pijn die hij had gevoeld.

“But we do!”

De vrouw pakte hem bij zijn hand vast. Ze keek hem aan bijna verliefd aan en zijn hart leek even te smelten. Nooit had hij zich zo gevoeld in het bijzijn van een vrouw. Vrouwen zorgden voor problemen in zijn leven. Ze deden hem pijn, ontnamen hem zijn vrijheid en brachten niets anders dan verdriet en verlangen naar stilte en eenzaamheid. De drang om haar vast te houden en de liefde met haar te bedrijven, hier op de berg van rottende lijken, nam met de seconde toe, maar maakte ook een onbeschrijfelijke angst in hem los.

“My dear boy, it ends now!”

Haar liefdevolle gelaat veranderde in een ijskoude blik. De kou doorboorde zijn warme hart en hij wist dat het over was. Vanachter haar rug pakte ze een dolk.

“Stervelingen zoals u hebben niet het genoegen om deze muziek en spreuken te overleven. Ooit zullen zij de sleutel, de poort, de opener van de weg, en de een in alles, en de alles in een zijn. Maar de tijd is nog niet daar. Voor u is er alleen uw eigen hel.” De vrouw klonk zoet en liefelijk, maar haar gezicht was koel en meedogenloos. “Dit is de plaats waar u voor altijd zal rusten.” Haar getekende gezicht onderging, terwijl de muziek weer aanzwengelde in een chaotische brei van samengeperste muzikale  invloeden, een ongekende metamorfose. Het menselijke verdween uit haar gelaat en veranderde in dat van een grotesk monster. De ogen werden zo groot als thee schoteltjes en uit haar onderkaak schoten wormachtige tentakels. Haar betoverende gezicht veranderde in dat van een inktvis. De tentakels onder aan haar kin grepen Luc bij zijn strot. Haar wit met grijze getekende huid werd groen van kleur. De muziek op de langspeelplaat bracht wezens tot leven die al eeuwen in slaap waren. Ze wilden niet gestoord worden. De tijd was nog niet rijp om te ontwaken. De melodische spreuken waren niet voor mensen zoals hij bedoeld. Degene die de goden probeerde te wekken stierf een pijnlijke dood en kwamen terecht in een persoonlijke  hel die zij hadden gecreëerd.  “Sterf voor het heilige boek,” sprak ze met een metaalachtige stem, als dat van een robot, waarna ze de dolk naar voren stak. In een reflex, pakte Luc haar hand vast. Zijn oude lijf was sneller dan hij had gedacht, maar de inktvis vrouw was sterker dan hij had doen vermoeden. Hij hoorde zijn moeder in de verte al roepen. “Gij moet bij mij komen Luc.”

Met zijn andere arm (de linker) gaf hij een stoot naar voren en stompte de inktvrouw in haar buik. De kracht in haar arm nam  af en Luc kon de dolk bijna uit haar hand grissen. 

Ik wil nooit meer bij haar zijn, schreeuwde hij in gedachten.

De tentakel om zijn nek en hals begon strakker te zitten. Het drukte tegen zijn adamsappel en even dacht hij dat deze als een walnoot zou breken. De kracht sijpelde uit zijn lijf. De vermoeidheid sloeg toe en de stem van zijn moeder fluisterde in zijn oor: “Kom bij me, Luc. We zullen voor altijd samen zijn in de stad waar ik ben geboren.”

Tussen de chaotische gitaarriff, pompende bas, knetterende drums en de schreeuwende stem van de zanger, die telkens de woorden ends now zong, hoorde hij het rietje tegen haar bovenbeen tikken.

Luc gilde, schreeuwde en krijste:"Laat mij niet meer bij haar zijn, nooit meer!"

Toen stak de inktvisvrouw de dolk in zijn hart. Zijn lijf werd terug geslingerd naar de woonkamer, terwijl zijn ziel in de schoot van zijn moeder werd geworpen. De goden hadden haar hier gebracht om zijn persoonlijke hel compleet te maken. Maar hij kon voor een deel het nog stoppen. De strijd om voor altijd met zijn moeder af te rekenen. Nooit had hij iets tegen haar durven zeggen. Nu moest het, anders werd deze hel nog ondraaglijker dan dat het al was. Voor altijd verblijven in de stad waar zij was geboren en die hem altijd al had doen huiveren, was nog te overzien. Maar niet met haar erin. Dat zou ondragelijk zijn.

Zijn geest smakte tegen zijn moeder. Haar ogen straalden hetzelfde uit als de inktvis vrouw: koel, meedogenloos, met een sprankje liefde welke geen waarheid kon zijn. De muziek stierf weg. Nog even en dan zou met hem hetzelfde gebeuren. Zijn ziel drong zijn moeder binnen op de plek waar hij was ontstaan. Daar was het duister, net zoals zijn moeder altijd al was geweest.

Met de pijn die hij in zijn hele leven bij haar had gevoeld krabde hij haar van binnen kapot. Bij elke uithaal gilde Luc en dacht hij aan de momenten dat zijn moeder hem sloeg met het rietje of aan de tijden dat ze hem het gevoel had gegeven dat hij niets voorstelde. Binnenin haar, op de plek waar hij was uitgegroeid tot een menselijk wezen, hoorde hij haar gillen. Het klonk dof en ver weg, toch was zij het die gilde en het zette hem aan om door te gaan. Het bloed gutste uit de wonden en besmeurde hem met bloed en vlees. Het weefsel werd aan stukken gescheurd. Het gleed tussen zijn vingers, en hij proefde de smaak van koper in zijn mond.

 Langzaam stierf zijn moeder door de pijn die zij in het verleden bij hem had toegebracht, maar waarvan ze eigenlijk geen weet had. Nog eenmaal stootte Luc zijn pijn naar buiten. Toen werd zijn ziel uit het lichaam van zijn moeder geslingerd.

Ze viel dood neer, haar ogen zo leeg als die van een lappenpop.

De halo van licht keerde vanuit de donkere hemel terug en nam haar mee, voor altijd. Luc staarde naar de plek waar hij voor eeuwig moest verblijven. De stad, met zijn met smog besmeurde huizen, verlaten straten waar het gonsde van stemmen die geen werkelijkheid konden zijn. De stad van zijn moeder, de stad van de dood.

Toch voelde hij zich overmeesterd door rust. Voor het eerst was het zeker dat hij zijn moeder echt nooit meer zou zien. De pijn was verdwenen, de muziek was teneinde.