Monsters van de nieuwe maan

21-09-2013 16:09

Het staat in de sterren geschreven.

Ze zijn onder ons en hebben geen naam.

Al tijden zijn we met elkaar verweven.

Bedenkers van eeuwen zien wij nooit meer gaan.

 

Kristen

De straten waren verlaten. Eenzaamheid greep om zich heen. De drukte en gezelligheid van eerder die avond was nergens meer te bekennen. Kristen wachtte op de bus, het was bijna elf uur en de laatste bus had een vertraging van vijf minuten. Al vijfentwintig minuten zat ze in het bushokje te wachten en ze had er nu wel genoeg van. Nog even en ze zou de laatste trein naar Sneek missen.

Uit verveling stak ze haar vijfde sigaret op en verwisselde haar oude kauwgom voor een nieuw fris exemplaar. Ze moest drinken of kauwgom als ze rookte anders kreeg ze zo'n droge mond. Haar tong voelde dan aan als schuurpapier en dan merkte ze eigenlijk pas hoe smerig die gewoonte wel niet was. Om deze realiteit niet al te vaak onder ogen te komen, want ze leefde graag in ontkenning, was wat vocht of een stukje Stimorol een prima medicijn.

Het was een gezellige avond geweest. Ze had gedanst en precies genoeg gedronken. Niet te veel, want aan dronken zijn had ze een hekel. Dan verloor ze de controle en daar kon ze niet tegen.

Op de dansvloer was ze die avond lekker uit haar dak gegaan. Op dat soort momenten voelde ze zich het prettigst. Hangen aan de bar was niks voor haar. Verplicht met iemand gaan praten en sociaal doen met vreemden of met vage bekenden was niet haar ding. Ze ging liever uit haar plaat met goede dansmuziek als dat van David Guetta of Armin van Buuren. Tijdens de noodzakelijke pauzes, die ze inlastte om even bij te komen, haalde ze bij de bar wat te drinken of ging naar de wc. Meestal danste ze alleen, maar af en toe waagde zich een jongen bij haar. Dit was meestal een manier om haar te versieren, maar de meesten maakten geen schijn van kans.

In de verte zag ze de bus al aankomen. Het begon harder te waaien. De oostenwind sneed in haar gezicht. Nog heel even in die kou en dan lekker warm in de bus zitten. De volgende keer als ze uit ging zou ze toch wat warmers aantrekken dan alleen een rokje met een panty en een veel te dun vest.

Ze keek op haar horloge. Gelukkig, de laatste trein ging ze nog halen. In Sneek had ze nog afgesproken met haar zus om bij te kletsen.

De bus stopte en Kristen gooide haar sigaret op de grond.

Het was niet druk in de bus. Halverwege zaten twee jongens van een jaar of twintig en achterin een stelletje, dat erg druk bezig was elkaar te betasten. Voorin was dus een goede optie. Net toen ze ging zitten zag ze dat de twee jongens iemand net achter hen aan het treiteren waren. Het was een jongeman, waarvan ze de leeftijd niet goed kon inschatten. De jongen had zwart rechtopstaand haar en een bleek gezicht. Hij zag er nogal fragiel uit, alsof hij ondervoed was. Schichtig keek de jongen om zich heen, maar de jongens bleven doorgaan.

“He skinny, ik praat tegen je,” zei de jongen met een bomberjack. De tere jongen reageerde niet en keek opeens richting Kristen. “Ben je je tong verloren, botje,” zei bomberjack en duwde hem tegen zijn schouder.

“Kijk naar die kop, man,” zei de andere jongen, die een trainingsjas aan had en zijn haar steil achterover had gekamd. “Ik vind het de lelijkste kop ooit, vind je ook niet Bram?” Bomberjack begon te lachen en duwde nogmaals tegen zijn schouder.

“De aller-lelijkste, het liefst zou ik dat koppie nog wat onaantrekkelijker maken.”

“Ach, dat kan niet Bram. Dit is het toppunt van lelijkheid.”

“Nou, dat zie ik als een uitdaging,” zei Bram en pakte de jongen vast bij zijn gezicht. Kristen moest iets doen, anders liep het uit de hand. De jongen bleef haar aankijken. Bijna smekend. Wat kon ze doen? Ze waren immers met zijn tweeën en zo heldhaftig was ze niet ingesteld. Toen draaide ze zich om en liep naar de buschauffeur. De jongen keek moedeloos toe hoe Kristen naar voren liep.

“Sorry meneer, maar er zijn twee jongens die iemand lastig vallen,” zei ze tegen de chauffeur. Die hield zijn ogen op de weg en leek in eerste instantie niet te reageren. “Hallo,” zei ze iets harder en ging nu naast hem staan.

“Ik hoor je wel hoor,” zei de man.

“Gaat u er wat aan doen?” zei Kristen geïrriteerd.

“Wat kan ik doen? Ik probeer hier rustig mijn rit af te maken en heb dus geen tijd om de held uit te hangen. Die kwaaie jongens zullen zo wel uitstappen.” Kristen kon haar oren niet geloven. Wat een ontzettende eikel was dit.

“Nou dan los ik het wel op, meneer de chauffeur.” Ze draaide zich om en liep met grote passen op de jongens af. Met dat ze dat deed had ze al spijt van haar beslissing, maar ze mocht van zichzelf niet meer terug. Het zat in haar hoofd, hoe impulsief het dan ook was, en daarom moest ze het doen.

Bram hield de jongen nog steeds bij zijn kin vast en spuugde hem in het gezicht, terwijl Kristen op hen afstapte (met een brok van spanning in haar keel). Een dikke klodder speeksel droop van zijn linkeroog via zijn neusvleugel naar zijn mondhoek.

“Volgens mij begint die zo te janken,” zei de jongen in het bomberjack lachend. Zijn glimlach maakte Kristen misselijk en kwaad.

“Hé, willen jullie daar mee ophouden,” riep ze met verheven stem, wat uitzonderlijk was want meestal kreeg ze te horen dat ze harder moest praten. De jongens keken om en heel even leek het alsof ze schrokken. Achterin de bus keek het meisje op en zei iets tegen haar vriendje, die druk bezig was haar borsten te kneden.

“Kijk eens, is dat je vriendin?” vroeg Bram, blijkbaar bekomen van de schrik. Kristen was immers maar één meter vijfenzestig.

“Vinden jullie dat normaal? Met zijn tweeën tegen één? Beetje ongelijk verdeeld vinden jullie niet?” Ze deed haar best om zo zeker mogelijk over te komen, maar had het idee dat ze als iemand met parkinson stond te trillen, terwijl de woorden soepel over de tong rolden.

“Zo, zo, jij bent niet op je mondje gevallen. Maar loop maar even door, dit zijn jouw zaken niet,” zei Bram en liet de jongen los. Het speeksel gleed niet verder naar beneden en hing inmiddels al glinsterend door de busverlichting in zijn mondhoek. “Dus zoek een plekje voordat ook jij aan de beurt bent. Ik beloof je, dan spuug ik niet in je gezicht maar op een andere plek en met heel andere bedoelingen” en hij begon nog smeriger te lachen. Met zijn wijsvinger wreef hij het spuug in de mondhoek van de jongen uit over diens lippen. Kristens maag draaide om. Haar handen balden zich tot vuisten. Waar haalde hij het lef vandaan?

“Een grote bek, maar een klein gevalletje zeker,” zei ze provocerend en kon niet geloven dat deze woorden uit haar mond kwamen. Toch rolden ze soepel over haar lippen, alsof ze precies wist wat ze zei Het kon vanaf nu twee kanten op: Goed of slecht. De uitdrukking op het gezicht van Bram wees op het laatste en ze had ook eigenlijk niet anders verwacht. Bram stond op en zijn lengte werd goed zichtbaar. Bijna twee meter was hij. Heel even voelde Kristen zich nog kleiner dan dat ze al was, maar ze kon zich nu niet meer laten kennen. Bram zette een stap naar voren, ze stonden nu op één meter afstand van elkaar. De spanningsbrok in haar keel werd groter en groter, maar de adrenaline gierde door haar lichaam.

“Ik zeg het nog een keer meisje,” zei Bram op een scherpe vernederende toon. “Ga ergens zitten en stap bij de eerste volgend halte uit of ik sla dat prachtige smoeltje helemaal in puin zodat je voor de rest van je leven geen pik meer in je mond kunt nemen en voortaan alleen door een rietje kunt zuigen.” Ook zijn vuisten balden zich en zijn knokkels werden wit. Zijn ogen straalden pure haat uit, net zoals de klanken die uit zijn keel kwamen. De jongen deinsde nergens voor terug. Niemand mocht hem in de weg staan en deden ze dat wel, dan ging hij tot het uiterste. Misschien had ze de verkeerde beslissing genomen. Het was echter te laat om met de staart tussen de benen het hazenpad te nemen en dat wilde ze ook niet meer. Voordat ze het in de gaten had schoot haar rechterbeen (dat jaren lang een intensieve turntraining had ondergaan) naar voren. Het bruin-leren enkellaarsje belandde tussen zijn benen en Bram sloeg als een muizenval dicht en zakte toen naar de grond. Op dat moment stond het vriendje van het meisje van achterin de bus naast haar.

“Ik zou het niet doen,” zei hij tegen bomberjack, die op wilde staan. “Het is genoeg geweest.” De bus minderde vaart.

Alles was binnen twee minuten gebeurd, maar het leek wel een half uur. “Hier gaan jullie er beiden uit, voordat de politie komt en jullie een  avondje kunnen bijkomen in een gratis hotel aan de Holsmeerweg,” zei het vriendje en pakte ondertussen Bram bij zijn kraag en sleurde hem naar de inmiddels openstaande deur. “Wegwezen jullie,” zei hij en gooide Bram naar buiten. De andere jongen volgde op eigen initiatief. Enkele seconden later sloot de deur.

Tjeerd

Tjeerd ging zitten. Hij was moe en blij dat hij bijna thuis was. De hele dag had hij gewerkt, want als ondernemer moest er ook in het weekend gewoon gewerkt worden. Al drie jaar had hij een eigen zaak in exclusieve mannenkleding en de zaken gingen redelijk goed. Op zaterdagavond deed hij vaak de boekhouding in de winkel om op zondag de hele dag niks te doen. Uitslapen, een stevig ontbijt, wat televisie kijken of een goed boek lezen. Zo zag zijn zondag er uit en hij kon er al naar uitkijken. Het was laat geworden vandaag en zijn ogen voelden zwaar aan. Met moeite zette hij zijn tas met daarin zijn laptop en wat papierwerk naast zich neer. Het witte licht van de coupé deed pijn aan zijn ogen.

Er hing een vreemde lucht. De geur van koper vermengt met oud zweet. De lucht was zelfs te proeven en om de vieze smaak uit zijn mond te krijgen pakte hij uit zijn binnenzak een pepermuntje. De coupé was verlaten. Normaal gesproken was hij hier wel blij mee, maar nu op een of andere manier niet. Het smetteloze interieur, met zijn rode leren bankjes, glimmend grijze vloer en sneeuwwitte kunststof wanden, zag er niet natuurlijk uit. In alle treinen die er in Friesland rondreden was het in het merendeel een troosteloze bedoeling, die elke positievelling depressief kon krijgen. Een week geleden had hij nog in een trein gezeten waar hij bijna aan de stoel bleef plakken toen hij wilde opstaan. Hier glommen de bankjes in het witte neon licht en waren op de wanden geen schunnige leuzen te lezen. Het was brandschoon en daardoor hing er een bizarre, buitensporige, niet natuurlijke sfeer.

Zijn horloge gaf aan dat de trein al zeven minuten geleden had moeten vertrekken. Dit betekende dat hij pas na twaalven thuis zou zijn. De verkwikkende douche moest nog even wachten. Meestal was hij er na zo'n dag werken ook wel aan toe. Hij rook onopvallend onder zijn oksel. Ja, ook vandaag had hij die douche echt nodig. Misschien was die geur van zweet wel van hemzelf. Snel pakte hij wat deo uit zijn tas en spoot deze onder zijn armen. Vlug nog even kijken of er niemand geruisloos binnen was gekomen. Toen  spoot hij de Hugo Boss van vijfentwintig euro door de coupé. Zo, nu rook het tenminste fris, dacht hij en stopte de spray terug in zijn tas. Maar toen de trein zich in beweging zette, nog geen minuut later, keerde de koperachtige lucht, vermengt met oud zweet, terug.

Angst?

Kirsten sloeg haar pocket boek open. Waar was ze nou gebleven? Ze zou zweren dat ze het bonnetje ergens tussen had gestopt. Even staarde ze naar de grond. “Denk na joh?” zei ze hardop. Ze was ergens halverwege ‘De bezeten stad’ van Stephen King. Twee dagen geleden had ze het gekregen van haar zus, die helemaal weg was van dit soort griezelverhalen. Zij zelf vond het voor de afwisseling wel leuk. Normaal was ze meer van de historische jeugdromans van bijvoorbeeld Thea Beckman. Horror was zo af en toe een welkome afwisseling. Het maakte  een oerangst die er altijd al wel had gezeten, maar ver weg verstopt zat, bij haar los. En daar hield ze zo af en toe wel van.

Ze wist het weer en zocht de juiste bladzijde op.

De letters, woorden en zinnen werden verslonden. Het plaatsje in Maine kende de donkere kant van de menselijke ziel en het leek alsof ze een schrikbarende openbaring aan het lezen was. Opeens werd ze bevangen door angst. Een gevoel die ze eerder die avond ook had gekend. Zenuwachtig sloot ze de pocket en merkte dat haar handen aan het trillen waren, alsof het steenkoud was.

Waar is verdomme die deo gebleven?

Bij de woorden; Uw kaartjes alstublieft, dacht Tjeerd aan falen. Drie jaar geleden had hij de stap genomen om een kledingzaak te beginnen en de zaken liepen al vanaf het begin af aan goed. Toch was er een knagend gevoel geweest dat hij het niet goed deed of dat het geen succes zou worden. Altijd had hij al een soort van faalangst gehad. Op de MAVO gierden de zenuwen door zijn lijf als er een toets of overhoring was. Het meest verschrikkelijke in die tijd waren de spreekbeurten die ze twee keer per jaar moesten geven. Dan stond hij vaak met een nat T-shirt voor de klas en het enige wat hij dan kon denken was: ik hoop dat ze niet de natte plekken onder mijn oksels zien.

Zelfs nu kreeg hij het soms benauwd als er een klant binnen kwam voor een net pak en nog steeds rees de vraag wel eens of ze niet zijn natte plekken onder zijn armen zagen. Gelukkig had hij een goede deodorant die het ergste zweet tegen ging. Om het uur even spuiten en dan kon hij er weer tegenaan.

Een grote man in een net conducteurs pak liep met zijn armen op zijn rug op hem af. Heb ik wel een kaartje? Snel pakte hij zijn portemonnee. Gelukkig, het vervoersbewijs zat tussen de bankpasjes. Het zweet parelde over zijn rug. Waarom voelde hij zich zo? Hij was één meter vijfennegentig en redelijk fors gebouwd, een uit de kluitengewassen Fries, waar je niet makkelijk om heen kon. Toch voelde hij zich als een klein kind die 's nachts in zijn droom geteisterd werd door een donkere stem die hem vertelde dat hij niet groot was maar klein.

In een rustig tempo liep de conducteur op hem af, zijn handen op de rug houdend, alsof hij daar achter iets verborgen hield. Had ik nog maar even wat deo op gedaan!

De geur van oud zweet vulde de ruimte. Hij moest zich in houden om Hugo niet uit zijn tas te halen.

“Uw kaartje meneer,” zei de man die er uitzag als een uitsmijter van een foute kroeg. De toon waarop hij het zei deed Tjeerd denken aan zijn oude leraar geschiedenis. Rustig met een donkere ondertoon, waar soms het sarcasme vanaf spatte. Geschiedenis was dan ook niet zijn favoriete vak. Meneer Verhoef was iemand waarvan je de kriebels kreeg en waar je je niet veilig bij voelde in het oude stoffige klaslokaal.

Tjeerd pakte het kaartje uit zijn portemonnee en merkte dat zijn handen trilden. Ook deze man maakte hem nerveus. Doe rustig man, het is maar een conducteur.

“Alstublieft,” zei hij en moest moeite doen om niet te stotteren.

De man pakte het aan en bekeek het zorgvuldig.

“U wilt naar Sneek?” vroeg de lange conducteur.

Je bent niet groot maar klein.

“J...ja, dat klopt, dit is toch de goede trein?”

“Ja, meneer dit is de goede trein.” Zei de conducteur koel en er viel een korte stilte. “Bent u wat nerveus?”  Vroeg de man opeens en bekeek het kaartje nog eens aandachtig.

Heb ik nog deo?

“Nee hoor, ben gewoon wat moe, een lange werkdag gehad, dat is alles,” Tjeerds hart klopte zowat in zijn keel.

“U reageert naar mijn idee wat vreemd, vind u zelf ook niet?” De man bleef het vervoersbewijs bestuderen alsof hij bij de paspoortcontrole op Schiphol werkte. “Ik vraag me af of dit wel een geldig kaartje is, meneer. Er klopt iets niet.”

“Dat.. dat kan niet... echt niet,” zijn handen trilden erger als voorheen en Tjeerd merkte dat het stotteren van zevenentwintig jaar geleden terugkeerde als een vergeten angstige droom.

Je bent niet groot maar klein.

“Toch heb ik het idee dat er iets niet klopt, meneer.”

Doe toch eens normaal, dit kan niet waar zijn en waar is verdomme die deo gebleven.

“Ja, meneer u bent niet groot, maar klein,” zei de man op een sarcastische manier. “En voor die deo is het veel te laat,” de man keek hem aan. Zijn woorden waren vernietigend, waarna zijn blik veranderden als die van een haai vlak voordat het zijn prooi aanvalt.

Nog voordat Tjeerd kon reageren pakte de conducteur hem bij zijn kraag en tilde hem van zijn stoel. “Dit is uw laatste rit, maar eerst ga ik je vermoorden,” zei de conducteur met een glimlach, terwijl zijn rechterhand zichtbaar werd. Het was geen hand maar een lang puntig voorwerp wat het meest weg had van een heggeschaar.

De haai had zijn prooi vast en was klaar om te doden. De stem uit zijn kleuterjaren had gelijk gehad. Hij was niet groot maar klein en eigenlijk had hij dit altijd al geweten. Vanaf nu hoefde hij zich nooit meer druk maken over natte plekken onder zijn oksels.

De puntige hand drukte tegen zijn voortanden. Tjeerd deed zijn ogen dicht en zijn mond open. Het was klaar, het leven was over, de strijd was gestreden. Het voelde als koud ijzer en proefde als roestig metaal. De schaarhand gleed door zijn slokdarm en rekte deze als een ballon op. De punt werd, naarmate het dieper ging steeds breder. De schaar ging open. De pijn op zijn borst nam toe. Het kraakte en werd langzaam opengescheurd.

Hij kokhalsde en de tranen sprongen uit zijn ogen. Toen drukte de conducteur de punt met een harde duw tot aan zijn maag. De schaarhand opende zich helemaal waarna Tjeerds borstkas uiteen spatte.

Vincent

“Ik moet wat doen, dat ben ik haar verplicht,” Vincent liep ijsberend door de kleine ruimte achterin de trein, die op dat moment langs het verlaten station van Mantgum reed. Een van de inmiddels dode passagiers had hier uit gemoeten, maar haar lichaam werd op dat moment al netjes weggewerkt door drie kleine mannen gekleed in zwart leren pakken. Haar bloed sijpelde nog uit haar slappe, nog warme lichaam, maar een van de mannen dweilde dit moeiteloos op.

“We kunnen niks doen, de chef is al bezig met de tweede,” zei Marek, zijn witte, gladde gezicht aaiend. Dit deed hij altijd als hij serieus over wilde komen, terwijl hij toch altijd werd aangezien als de humorist van het groepje.

“Ze heeft me gered, zonder daarbij aan zichzelf te denken,” Vincent ergerde zich nu aan de houding die Marek aan nam. Hij moest wat doen. Het meisje moest gered worden. Zij mocht niet ten prooi vallen. Altijd had hij zich honderd procent ingezet. Dit deed hij al vele jaren en nog nooit had hij zich bekommerd om de mensen die in de trein zaten en opgeofferd moesten worden voor een hoger en belangrijk doel. Velen waren bij dit werk betrokken, van hoge ambtenaren tot de gewone man of vrouw van de straat en nog nooit had iemand geprobeerd een slachtoffer te redden. Dit moest de eerste worden vond hij.

“Het moet Marek… zij heeft mij gered en daar moet iets tegenover staan. Er is vast wel een protocol voor zo iets als dit.” Hij wist dat het niets zou uitmaken, maar hij moest iets zeggen. Marek glimlachte, zijn spierwitte tanden werden zichtbaar.

“Protocol? Meen je dat nou echt Vincent? Zoiets belachelijks heb ik nog nooit gehoord. Deze trein heeft maar een doel en daar wijken we niet vanaf.”

“Ja, dat weet ik, maar... Als ze dat niet had gedaan hadden we misschien niet kunnen rijden vannacht.” Vincent wist dat hij een belangrijke schakel was tijdens de nachtelijke rit van de nieuwe maan, maar hij maakte het iets dramatischer. Marek leek even na te denken en Vincent dacht dat hij een kans maakte.

“Ik merk dat het je erg hoog zit Vincent, maar we kunnen echt niks doen. Dus ook jij niet. Haar lot staat vast.” Mareks was duidelijk. Vincent kon klaarblijkelijk geen hulp van hem verwachten, dus moest hij het zelf maar doen.

Sneeuwvlokken

Kristen wist van niks. Ze keek wat naar buiten en volgde de sneeuwvlokjes die steeds harder naar beneden vielen. Ze had het boek weggelegd en probeerde de rationele gedachtes terug te vinden. Die vond ze in het neerdalen van het witte spul. Het was prachtig om te zien hoe de vlokjes een eenheid in het Friese landschap vormden. Hier kon ze vreemd genoeg enorm van genieten. Het was haar echter wel opgevallen dat ze langs Mantgum waren gereden zonder te stoppen. Misschien had ze iets gemist op de informatie borden? Heel even kwam het gevoel weer boven. Ach, wat maakte het ook eigenlijk uit.  Ze was moe en wilde daar niet te veel over nadenken. Angst moest je onderdrukken. Haar brein was aan rust toe en vragen die haar diepgewortelde angst konden losweken mochten op dit moment niet beantwoord worden. Daar had ze eerder die avond al bijna de antwoorden op gekregen. Ze wilde nu rust. Even geen adrenaline die door je lichaam gierde. De avond was al heftig genoeg geweest. Misschien was ze daarom zo bang geworden toen ze het boek van King las.

Woorden zonder woorden

Wat kon hij doen? Zijn macht stelde niet zoveel voor, dat wist hij, maar toch moest er iets gebeuren. Het eeuwenoude verbond kende blijkbaar geen regels voor uitzonderingen, dus was het aan hem. Vincent sloeg zijn handen voor zijn gezicht en dacht diep na. Ze zat in de eerste coupe, dus de vierde die de Chef zou bezoeken. Voor zo ver hij wist waren er al twee opgeruimd en was de chef bezig met de derde. De tijd drong.

Denk na Vincent!

Toen wist hij het. Het was zijn talent dat hij moest inzetten.

De Pinnacles

De conducteur, die er uitzag als een opgeblazen bodybuilder liep nu op haar af. Ze had gezien hoe een jonge vrouw op een bizarre, niet te beschrijven manier werd vermoord door de conducteur. Ze wist dat zij nu aan de beurt was. Een paar minuten daarvoor had ze iets gehoord vanuit de coupé naast haar. Iets in haar hoofd dwong haar te gaan kijken. Het waren de woorden van King uit het boek die haar waarschuwden, terwijl ze naar de sneeuwvlokjes staarde.  Haar mond werd spontaan droog van de gruwelijke angst die haar overspoelde . Ze sloop naar de coupé en zag daar iets wat ze niet kon en wilde geloven. Een meisje, ongeveer net zo oud als zij werd opgetild door de conducteur, waarna hij zijn mond in haar hals zette. Het meisje werd leeggezogen. Ontdaan van al haar bloed. Als een lappenpop viel ze op de grond.  

Nu kwam de conducteur uit de hel haar kant op. Vluchtig keek ze of ze iets zag wat haar kon redden. 

Wat kon ze in vredesnaam doen?

Een primitieve gedachte kwam bij haar naar boven, maar het hadden ook de woorden uit het boek kunnen zijn. Ze moest ervoor zorgen dat je ze niet gezien werd. Het leek een kinderlijke gedachte, maar het had haar vroeger al zo vaak genoeg geholpen. Snel kroop ze onder het bankje vlakbij de deur die de conducteur vijf tellen later zou open. Ze paste er maar net onder. Haar hart ging te keer, waardoor ze zwaar begon te ademen. Ze moest rustig worden en snel. Haar ogen gingen dicht en ze dacht aan iets wat haar rustig zou maken. Een landschap waar ze jaren geleden de totale rust vond: de Pinnacles in West-Australië. De gedachte kwam ineens in haar op. Alsof het haar toe werd gezonden.

Tien jaar geleden was ze daar voor het eerst geweest en dit had een behoorlijke indruk op haar had gemaakt. Jarenlang had ze hier aan gedacht als het even te druk werd in haar hoofd. Nu kon het haar leven redden.

De deur ging open, haar hoofd was leeg.

De moordlustige conducteur stapte binnen, bleef staan, keek rond en zette een stap naar voren.

Nog steeds geen gedachten, alleen het beeld van de Pinnacles.

De conducteur stond weer stil.

Kristens hartslag was laag, terwijl ze de pilaren van kalksteen voor zich zag.

De conducteur liep verder, Kristen opende haar ogen. De grote zwarte schoenen schuifelden naar voren. Zonder gedachten en instinctief tijgerde Kristen onder de bank vandaan, richting de nog steeds geopende deur. Ze sloop verder door de coupé waar de jonge vrouw levenloos op de grond lag. Ze kroop onder het eerste bankje wat ze in zicht kreeg en bleef stil liggen, met de Pinnacles nog steeds op haar netvlies. Zachtjes sloot de schuifdeur van de coupé. Ze durfde niet te kijken of de man nu in deze coupé stond.

Van nature was ze een rustig persoon dus dit moest geen enkele moeite kosten. Echter, iets in haar hoofd probeerde de beelden van de kalksteen pilaren te verdrijven. Oude angsten van vroeger krabden aan de deur van haar gedachten.

Waarom was ze zo rustig? Omdat ze eigenlijk doodsbang was? Net zo bang als vroeger, toen ze alleen op haar kamer lag en ze dacht dat ze geen vriendinnetjes op school had? Jawel, ze had een vriendinnetje gehad maar die ging dood toen ze acht was. Een auto-ongeluk maakte een eind aan een innige vriendschap. Vanaf dat moment was ze alleen. Jennifer had haar in de steek gelaten. Vriendjes en vriendinnetjes werden toen niet meer toegelaten in haar stille leven. Voorkomen was beter dan genezen of niet? Beter geen vrienden dan dat ze je verlaten.

Verlaten...

De kalksteen pilaren brokkelden langzaam af. De eerst zo blauwe lucht werd grijs, de achtergrond werd waziger.

Verlaten worden...

De Pinnacles verkleurden van goudgeel naar een viezige bruine kleur. De lucht werd steeds donkerder. Het was bijna zwart.

Verlaten worden en altijd...

De pilaren, waren zielige hoopjes zand geworden. Geen enkele toerist zou hier nog op afkomen.

Verlaten worden en altijd alleen blijven!

De schuifdeur ging met een klap open.

Nu is het tijd om te rennen. Verstoppertje spelen was voorbij.

Snel kroop Kristen onder de bank vandaan. Vanuit haar ooghoek zag ze de conducteur uit de hel staan. Zijn zwarte, rechtopstaande haar glom in het witte tl-licht boven zijn hoofd. Snel rende ze door de coupé, sprong over het lichaam van de jonge vrouw. Even leek het alsof ze de ogen van de vrouw zag mee bewegen in de richting waar ze heen rende. Geen tijd om hierover na te denken. Rennen Kristen, zo snel als je kan!

Rennen heeft geen zin, jongedame” schreeuwde de conducteur. “Niemand heeft de rit van de nieuwe maan overleefd!”

Dat zullen we nog wel eens zien!

Ze komt dichterbij

Vincent wist dat de chef bij de laatste coupé aangekomen was. De man was uiterst punctueel, qua werk maar ook wat qua tijd. Soms leek het alsof hij op de automatische piloot zijn werk deed.  Een robot die zich niet liet stoppen.

Hij sprong op vanuit zijn stoel en verliet de kleine ruimte waar hij al die tijd had gezeten. Ze had hem gehoord.

Snel manoeuvreerde hij zich door de coupés. Er was nog niks te zien. Maar hij wist dat ze zijn kant opkwam. Bij de derde coupe zag hij het onbekende meisje op hem af komen. Hij haalde opgelucht adem. Op een paar meter afstand liep echter de chef achter haar aan. Ze was nog steeds in gevaar. Vincent ging achter de deur staan.

De nieuwe maan

Kristen gooide de deur open, gelijk pakte iemand haar vast.

Was het allemaal voor niets geweest? In de vorige coupé was ze ontkomen aan een aantal kleine mannetjes, met een extreem witte gladde huid en gekleed in zwart leren pakken. Een aantal van hen stopte een lijk in een grote plastic zak en twee van hen waren het bloed (o god wat was er veel bloed) aan het opdweilen. Gelukkig waren ze zo klein dat ze over hen heen kon springen. Waren deze acrobatische toeren voor niets geweest? 

“Kom met me mee als je wilt blijven leven,” zei een schelle hese stem. Haar hand werd vastgehouden en toen zag ze wie het was. Het was de magere jongen uit de bus.

“Wat doe jij hier, wat is …”

“Geen tijd voor vragen, als je dit wil overleven moet je naar mij luisteren en op me vertrouwen.” Hij trok haar achter zich aan. Ze volgde.

De jongen uit de bus nam haar mee naar het achterste gedeelte van de trein. Daar opende hij een klein deurtje vlak naast het toilet. Binnen was het donker. Vanuit zijn jasje haalde hij een klein zaklampje tevoorschijn.

“Je moet stil zijn. Hij mag ons niet horen. Volgens mij heeft de chef me niet gezien. Dat is in jouw voordeel.” toen ging hij op zijn hurken zitten en trok aan een ring die in de vloer was bevestigd. Het was een luik waaruit een diesellucht kwam. “Ik ga eerst, jij moet gelijk achter me aan komen.”

“Ik volg je,” zei Kristen en de jongen kroop het gat in. Toen hij niet meer zichtbaar was ging ze achter hem aan. Er klonk een ronkend geluid en de diesellucht werd sterker.

“Doe het luik dicht,” zei de jongen. Hij had het nog niet gezegd of Kristen hoorde de conducteur aan de deur trekken. Snel pakte ze het luik vast en keek nog even naar de deur waarvan de klink snel op en neer ging. De man aan de andere kant bonkte er tegen aan. Geen tijd om te kijken hoe deze chef, zoals de jongen hem had genoemd, binnen zou komen.

“Volg mij, dan gaan we naar een plek waar we kunnen wachten totdat de trein helemaal stil staat en je hier vandaan kan. Je moet onderweg niets denken. Zet je angstige gedachten stil, want de chef kan ze opvangen.”

Kristen deed wat de jongen zei. Er was geen andere optie. Ze dacht weer aan de Pinnacles en volgde de jongen.

De trein minderde vaart.

Een tijdlang kropen ze door de smalle doorgang. Haar handen gingen door een dikke laag stof met daardoorheen een soort stroperige substantie. Ze probeerde het te negeren want ze wilde  niet weten wat het was.

Na enkele minuten, het konden ook seconden zijn geweest of uren, stopten ze. De busjongen scheen naar iets boven zijn hoofd en zuchtte van opluchting.

“We zijn er. Even wachten, ik moet eerst even kijken of er niemand zit.” voorzichtig opende hij een luikje en tuurde door de kleine spleet, waardoor geen licht naar binnen scheen.

 “Niks te zien. We kunnen hier wachten.” de busjongen opende het luik verder en kroop naar binnen.

De ruimte waar ze nu waren was klein en leeg. Niet groter dan twee vierkante meter. Een raam, dat was afgeplakt met een zwarte plastic zak, was het enige wat ze zag. De trein reed inmiddels stapvoets verder.

“Wat is er hier aan de hand?” vroeg Kristen terwijl ze vermoeid tegen de muur aan ging zitten.

“Mijn naam is Vincent en werk hier al heel lang op de trein van de nieuwe maan,” zei hij. Zijn ogen waren door de duisternis nog net zichtbaar. Hij keek vermoeid.

“En wat is de trein van de nieuwe maan?”

“Het is een rit die bij elke nieuwe maan plaats vind. De passagiers die aan boord zijn zullen de rit niet overleven en worden geofferd aan de monsters van de nieuwe maan. Zij hebben die offers nodig, anders kan de mensheid niet overleven.” Het klonk allemaal warrig en te bizar voor woorden. Kristen kon het bijna niet geloven. Maar ze had genoeg gezien om het aannemelijk te vinden.

“Hoe bedoel je, niet overleven?”

Kijk maar,” zei hij en hij haalde een plastic zak, wat aan de muur hing, er vanaf. Kirsten tuurde door het kleine raam naar buiten. De trein stond inmiddels stil.

“Wat moet ik zien?” vroeg ze. De woorden waren nog maar net over haar lippen of vanuit de half bevroren grond kwamen tientallen wezens tevoorschijn. Monsters, grotesk en besmeurd met klei en modder. Hun hoofden waren ovaal, grijs en met enorme amandelvormige ogen. het meest angstwekkende aan de wezens waren hun opengesperde monden met tanden die zo scherp waren als scheermessen.  De monsters hadden geen benen, alleen een groteske kop, romp en vreselijk lange armen waarmee ze richting de trein kropen. Een rilling van angst, ongeloof en walging ging door haar heen. Traag manoeuvreerden de monsters zich richting de trein.

“Zijn dat de…?” Haar stem haperde en trilde als een dunne riet in de oktoberwind.

Ja dat zijn de monsters van de nieuwe maan,” zei de jongen bijna machteloos.“Ze zijn ouder dan de mens. Toen wij hier kwamen hadden zij het voor het zeggen op deze planeet, maar dat veranderde.” Hij stopte met praten alsof hij de juiste woorden moest zoeken. “Wij konden de macht overnemen onder één voorwaarde.” Weer viel er een stilte. Vincent deed zijn ogen dicht. Kirsten kon de monsters horen. Een geluid dat wees op honger. Ze wilden offers hebben. Menselijke offers. Kristen wist niet wat ze moest zeggen. Woorden, gedachtes, alles schoot te kort. Ze was betrokken bij een eeuwenoude verbintenis tussen de monsters en de mensheid?

“Mensen uit alle lagen van de bevolking, afgezanten van de monsters, allemaal zorgen we er voor dat de mens zijn gang kan gaan en dat zij krijgen waar ze recht op hebben.” Vincent deed zijn ogen weer open. “Dat is de waarheid,” vervolgde hij en ze merkte dat hij zich eigenlijk schaamde dat hij hier deel vanuit maakte.

“Wat nu?” vroeg Kristen.

“Nog even wachten, we zijn bij de post waar de overname plaats vind. De monsters halen nu de lichamen uit de trein.

“Hoe komen we hier weg?” Ze begon nu zenuwachtig te worden. Vele malen erger als een uur geleden in de bus. Ze had het toen ook gered, dus kon ze dit nu ook. Of niet?  

Uit zijn zak haalde Vincent een klein mesje tevoorschijn.

“Ik ga proberen of ik hiermee de schroeven van het raam kan los maken.” Met de punt van het mes haalde hij het eerste schroefje los. “Kijk voorzichtig of je iemand aan ziet komen.”

Kristen opende de deur en tuurde door de opening. Ze zag niets, maar hoorde niet ver van hen vandaan opeens een vreselijke getik. Het ging door merg en been. De monsters waren dichtbij.

“Schiet op, ik hoor wat!”

“Ik heb er al twee los. Nu nog vier te gaan.” Zijn stem klonk gespannen en gehaast. Vincent deed iets waarvan hij nooit had gedacht ooit te doen. Weerstand bieden tegen iets waarvoor hij zich altijd ingespannen had. Kristen hoorde en zag het aan alles wat hij deed. Krampachtig hield hij het mes vast, terwijl hij zijn voorhoofd fronste en hij door twee kleine spleetjes geconcentreerd bekeek wat hij aan het doen was.  

De geluiden kwamen dichterbij. Druppels zweet gleden via haar nek over haar rug naar beneden.

“Nog maar twee te gaan,” zei Vincent. “Doe de deur maar dicht en op slot.”

Kristen deed wat hij vroeg en zag hoe een pikzwarte schaduw vanuit het niets opdoemde.

“Ze zijn dichtbij, Vincent!”

“Probeer je gedachten stil te zetten, het zijn de monsters en de Chef. Ik hoef nog maar één schroef los te maken.” Met trillende hand draaide hij de schroef los, maar opeens brak de punt van het mesje af. “Kut...” Mompelde hij zachtjes.

Aan de andere kant van de deur hoorde ze voetstappen.  

“Ik probeer het los te trekken,” zei Vincent half fluisterend.

“Schiet op.”

In godsnaam schiet op.

De klink ging naar beneden, het getik nam toe. Kristens leven leek in te storten. Het was alsof ze gek werd. Gek van de angst om te sterven op deze plek.

Met een harde ruk trok Vincent aan het raam.

Nu werd er tegen de deur gebonkt. De tijd stond even voor haar stil, terwijl er van alles door haar heen ging.

Vincent trok nogmaals en tegelijk beukte iemand of iets tegen de deur.

Het raam was los.

“Naar buiten. Jij eerst!” zei Vincent en zette een stap opzij.

Weer een knal.

Kristen klom door de opening en zag dat de deur open sloeg. Met een harde klap kwam het tegen het hoofd van Vincent. Hij verloor zijn evenwicht en botste tegen haar aan. Achter hem zag Kirsten de Chef, zijn ogen zwart en hongerig.  Met een krachtige duw werd Vincent aan de kant gezet. Twee monsters kropen langs de Chef en wilde haar vastpakken. Ze sprong naar buiten en begon te rennen.  Vanuit haar ooghoek zag ze een klein stenen gebouwtje staan, waaruit een zwak licht kwam. Op het dak van het gebouw en op het gras waar ze liep lag een dun laagje sneeuw. Bij het gebouw waren twee schaduwen te zien die over de grond haar kant opkwamen. Ze rende er vandaan en keek niet achterom maar kon de gloeiende ogen in haar rug voelen branden.

“Je zult niet aan ons ontkomen,” hoorde ze de Chef roepen. Hij was in staat je diepste angsten naar boven halen, om je vervolgens te vermoorden. Pas dan was het vlees doordrenkt met angst. Precies zoals de monsters het wilde. 

Nummer zevenendertig

Ze was al ruim een half uur aan het rennen. Toen zag ze in de verte een boerderij. Het lag tussen het vlakke eentonige Friese landschap, dat bedekt was met een dunne laag sneeuw. Er brandde licht. Daar kon ze hulp vinden. Ze zou aanbellen en vragen waar ze was en of ze haar terug wilde brengen naar huis. De waarheid kon ze niet vertellen. Niemand zou haar immers geloven. Daar was het te krankzinnig voor.

Buiten adem kwam ze aan bij het erf van de boerderij.  Het zag er gemoedelijk uit. De wit met rode luiken waren gesloten en voor het huis stonden enkele bloembakken met daarin keurig gesnoeide buxus.

Kristen belde aan. Naast de deur hing een bordje met het nummer zevenendertig op de muur. Door het kleine raampje zag ze iemand aan komen lopen. Gelukkig, er was iemand thuis. Ze haalde opgelucht adem. Een wolkje warme lucht ontsnapte uit haar mond en dreef tegen het kleine raam aan, waarna het besloeg. Door het matte glas was alleen een silhouet te zien. Het slot werd er afgehaald. De scharnieren kraakten bij het openen.

In de deuropening stond de chef.

Jezus!

“Nee, ik ben het,” zei de conducteur met een koele stem. “Die andere verlosser. Ik  bevrijd je van al je angsten.” Kristen was als een roestige spijker aan de grond genageld. Verlamd van angst bleef ze staan en kon niets anders dan de angst van vroeger, die als een vloedgolf haar overspoelde, te accepteren. Alles waar ze vroeger bang voor was geweest schoot door haar hoofd. De angst voor het monster in haar klerenkast toen ze een jaar of negen was. Een wezen dat haar elke nacht bespiedde met zijn koele ogen, waarin een vonkje vuur brandde. Het vuur van haat, woede, vernietiging en alles waar de wereld of je leven kapot aan kon gaan.

Deze ogen keken haar nu aan. De Chef en de monsters van de nieuwe maan waren niet te stoppen.

“Maar eerst ga ik je vermoorden,” zei de Chef en pakte haar vast.