Droomtheater

04-02-2013 13:37

Donderdag 11 oktober

Het was een mooie oktober ochtend en ergens sloegen de kerkklokken acht uur. De eerste zonnestralen staken als dolken door de donkere lucht, terwijl bruingele blaadjes als zwevende, kleine schepen naar beneden dwarrelden. Die nacht was de temperatuur tot het nulpunt gedaald, de nazomer was voorbij en de herfst trad in. De zomerjassen waren opgeborgen, de truien kwamen weer te voorschijn en de in de zomer gebruinde huid werd alsmaar fletser.

De straat was verlaten, geparkeerde auto's stonden als lege omhulsels te wachten tot ze eindelijk op weg konden om hun eigenaren naar hun werk te brengen.

Johan keek naar de omhulsels op wielen en voelde een enorme angst en verdriet in zich op komen. Dit moest de dag worden dat alles ging veranderen en opeens realiseerde hij zich dat dit moment wel erg dichtbij kwam. Zijn handen trilden onopvallend.

Hij pakte zijn sporttas van het trottoir en ging op weg.

Vrijdag 5 oktober

Dit jaargetijde betekende voor velen een depressie. De dagen werden korter en de nachten langer en dat maakten velen mistroostig. Een ondraagbare pijn van melancholische gevoelens, die alleen de zon kon verdrijven. De bladeren aan de bomen verkleurden en vielen uiteindelijk op de grond om vervolgens weg te rotten in de winter. Zo ging het ook met de gedachten in je hoofd, alleen was het altijd herfst in Johans hoofd.

Vanaf het moment dat hij op het Carolus College zat was zijn leventje veranderd in een hel. De school was enorm, met meer dan achthonderd jongeren, die dagelijks door de gangen struinden en in groepjes op het schoolplein stonden. De krioelende massa maakte hem nerveus en hij kon er maar niet aan wennen. Het lawaai wat ze produceerden als ze spraken, lachten of schreeuwden. Het was als een onnavolgbare grote chaotische brei van geluid. Het was een golf van prikkels die bijna de hele dag duurde en zijn hoofd deed tollen.

Johan slenterde door de gangen, zijn afgetrapte gympies piepten over het grijze linoleum. Hij was op weg naar het toilet. Over vijftien minuten was de pauze afgelopen en begon de twee uur durende hel genaamd Duits. Johan opende de krakende deur van de toiletten en stapte naar binnen. De geur van urine en oud zweet kwam hem tegemoet. Hij voelde zich leeg en net zo smerig als de lucht die zijn neusgaten binnen drong.

Toen hij zijn handen waste, nog geen minuut later, zag hij vanuit zijn ooghoek de krakende deur open gaan en Joost en vier van zijn vrienden naar binnen stappen. Twee van de jongens, een daarvan was Jeroen, zijn oude basisschool klasgenoot, hadden handdoeken vast. Johan wende zijn blik af en keek in de spiegel. Onder zijn ogen zag hij zijn wallen. Diep blauw, bijna zwart van kleur. Het was alsof hij oog in oog stond met zijn eigen levens-loze spiegelbeeld.

“Hé, armzalige flikker,” hoorde hij Joost roepen. Zijn r klonk alsof hij een aardappel achter in zijn keel had zitten. Johan keek hem aan. Zijn helder blauwe Bjorn Borg boxer stak boven zijn spijkerbroek uit. Het perfecte zittende blonde haar glom in het witte licht boven zijn hoofd. “Ik heb een verrassing voor je.” Twee van de jongens liepen op hem af en pakten hem vast. Johan wist wat er ging gebeuren. Toch was hij niet bang. Het hoorde er inmiddels bij.

De andere twee jongens, waaronder Jeroen begonnen op hem in te slaan met de handdoeken. Er zat iets in. Iets hards, zeep of iets dergelijks. Johan wilde gillen maar een van de jongens die hem vast hield stopte iets in zijn mond. Het voelde aan als papieren doeken waarmee je je handen kon drogen in de toiletten. De pijn gierde door zijn lijf. Overal werd hij geraakt, terwijl hij het opgewonden gehijg van de jongens en het ophitsende toejuichen van Joost in zijn oren hoorde suizen.

 

In het tweede jaar waren de treiterijen begonnen. Eerst onschuldig. Met speeksel vermengde propjes papier werden op hem afgevuurd tijdens de tekenlessen. De leerkracht had niks in de gaten of wilde het niet zien. (Johan dacht het laatste) Zo af en toe zag hij een medelijdende blik in de ogen van de artistieke man en dan wende hij zich weer tot het ouderwetse schoolbord.

Maar daar bleef het niet bij.

“Vieze flikker,” werd op een dag naar zijn hoofd geslingerd. Waar dat opeens vandaan kwam wist hij niet. Hij was geen homo, maar toch dachten zijn klasgenoten daar anders over. Normaal zou hij denken dat hij op meisjes viel, maar doordat hij het wel erg vaak te horen kreeg ontstonden er twijfels. Telkens als hij die twijfel voelde zette hij het weer uit zijn hoofd en haalde vanonder zijn bed het stapeltje Seventeens te voorschijn. Het is niet zo...je  bent geen flikker! dacht hij dan en stroopte dan zijn broek naar beneden.

De leugen waarin ze heilig geloofden werd steeds groter. Een groepje jongens en meisjes onder leiding van Joost Bijsterveld begonnen hem op te wachten in het fietsenhok, waarna er dingen werden geroepen en aan hem werd getrokken en geduwd. Joost de populairste jongens van de school en tevens ook de meest gevreesde had het op hem gemunt. Hij was iemand die veel invloed had en de juiste dingen wist te zeggen zodat anderen hem volgden. Blijkbaar was hij een homofoob en overtuigd dat Johan van de verkeerde kant was. Telkens ontkende hij dit, maar dat maakte het alleen maar erger. Joost geloofde hem niet. Hij hield er zijn eigen waarheid op na. Wat Johan ook zei, het werd afgedaan als een leugen die nooit een waarheid zou kunnen worden, terwijl het andersom had moeten zijn.

Op een heldere dag, er was geen wolkje aan de lucht, stond Joost weer eens in het fietsenhok, samen met Annelies. Zij stond bekend als de slet van de school en was daar dan ook toonbaar trots op. Haar grote borsten priemden strak naar voren.

“Als je geen flikker bent, ga je haar hier nu neuken,” zei Joost uitdagend en met een onderdrukte glimlach op zijn gezicht. Johan wist niet wat hij moest doen, zeggen of reageren. Als een robot zonder stroom stond hij aan de grond genageld. Zijn stem leek verdwenen. Het enige wat hij kon doen was Annelies dom aanstaren, waarna ze in lachen uitbarstte.

“Je had gelijk, Joran. Het is een echte flikker,” hinnikte ze als een paard, haar borsten op en neer schuddend. Ze had zich minachtend omgekeerd en was weg gelopen, waarna Joost hem in zijn kruis trapte en haar achterna liep.

En zo ging het door. Dag in dag uit. Tot aan de zomervakantie aan toe. Johan hoopte dat het na de vakantie afgelopen zou zijn, maar dat was niet het geval. De nachtmerrie was nog niet teneinde. Ook in het derde jaar was hij het middelpunt van een geheimzinnige pestactie die steeds grotere vormen aannam. Velen namen er aan deel. Er was maar een regel: als jij je bek niet kon houden onderging je hetzelfde lot als Johan van Schaik. Dit alles ging onder toeziend oog van homofoob Joost.

Ze wisten in de tweede week na de herfstvakantie zijn Facebook account te kraken en zetten daar de meest verschrikkelijke dingen op. Johan had nog nooit zoiets gezien. Foto's van kussende mannen, die elkaar stevig vasthielden met onderschriften als: Johan van Schaik houd van pikken. Zijn wereld stortte in. Al het goede verdween als sneeuw voor de zon en er was alleen nog maar duisternis.

Er was één iemand die zich er buiten hield. Dat was Sandra, het enige lichtpuntje in zijn inmiddels donkere bestaan. Ze zat bij hem in de klas en hield zich afzijdig. Zo af en toe lachte vriendelijk naar hem, maar durfde zichtbaar niets te zeggen. Het waren momenten die hij moest koesteren. Maar het mocht niet baten. Het kleine puntje van licht leek het niet te overleven. Langzaam kwijnde hij weg en veranderde in een leeg omhulsel. Iemand die zijn dagelijkse dingen ondergaat zonder daar iets bij te voelen.

In het eerste jaar van de pesterijen spijbelde hij nog wel eens een dagje, maar dit deed hij ook niet meer. Het was alsof hij een robot was geworden die geprogrammeerd stond om bepaalde handelingen te doen en te ondergaan.

Johan lag op bed. Een drukkende pijn in zijn hoofd kwam opzetten. Daar had hij de laatste tijd wel vaker last van. Echter de klappen van eerder die dag voelde hij niet. Het was de hoofdpijn die hem vermoeide. Echter de gedachte aan wat er eerder die dag was gebeurd spookte nog wel door zijn pijnlijke hoofd.

De gordijnen had hij gesloten, want het beetje daglicht wat er nog was deed pijn aan zijn ogen. Hij probeerde te slapen, maar de beelden van eerder die dag flitsten door zijn hoofd. De haatdragende grimas op het gezicht van Joost. Het gierende lachen van zijn vrienden, terwijl ze hem sloegen met de handdoeken.

Johan ging rechtop zitten en zag een gedaante, omhuld door een groen licht, op het randje van het bed zitten. Droomde hij? Tweemaal knipperde hij met zijn ogen. De gedaante, in de vorm van een vrouwelijke schaduw zonder eigenaar, bleef zitten, starend naar de grond. Dit was geen droom! Niks van dit alles had de kenmerken van een droom. Met zijn hand wreef hij over zijn gezicht.

“We moeten praten, Johan,” sprak een mannenstem. Het was een donkere rustgevende stem die zo uit de hemel had kunnen komen. Was het God die tot hem sprak? “Nee, ik ben Gidjar, een afgezant van het Droomtheater. Ik kom je helpen met je probleem.” Hij draaide zijn twee dimensionale schaduwhoofd zijn kant op. Hij leek hem vriendelijk aan te kijken. “Ik kan je verlossen van de nachtmerries die je overdag teisteren.”

“Hoe?” vroeg Johan, zijn hoofd bonkte erger dan voorheen. Zijn nieuwsgierigheid over wat Gidjar te vertellen had verdoofde het enigszins.

“Alles is een droom, of in ieder geval ooit een droom geweest.  Alles wat je ziet is ooit voort gekomen uit dromen. Van bloemen en planten, tot de mens en zijn creaties.” Gidjar stopte met praten, zijn hoofd, met daarop een soort van kroon van lange, puntige pilaren, wiebelde heen en weer. Toen ging hij verder: “Wat jou overkomt is een droom van iemand anders. Wat je moet doen is de droom omkeren.”

“Wat bedoel je daarmee?”

“Iedereen heeft zijn eigen theater en is regisseur van zijn eigen dromen. Jij moet jouw theater versterken. De droom die je leven zuur maakt moet je naar je eigen hand zetten.”

“Wraak?”

“Nee, geen wraak. De controle terug krijgen. Dat doet een regisseur immers ook.”

“Maar hoe doe ik dat? Hoe krijg ik de regie terug?”

“Door veel te dromen. Negeer de pijn die je voelt en ga dromen. Oefen zo veel als je kunt en dan krijg je vanzelf weer de regie in handen.” Na het laatste woord verdween Gidjar in het niets. “Ga slapen,” hoorde Johan hem nog fluisteren terwijl hij naar de plek keek waar de afgezant van het Droomtheater net nog had gezeten. Met een plof viel zijn hoofd op het kussen en viel hij in slaap.

Dinsdag 9 oktober

Johan droomde en was gelukkig. Hij had de controle die hij in de werkelijke wereld niet meer kende. Ongestoord kon hij met Annelies een goed gesprek aangaan en kon hij zich verweren als dit nodig was. Hij was de regisseur en had de touwtjes in handen. Voor het eerst in lange tijd kon hij genieten van hoe het leven eruit had moeten zien. Toen hij ontwaakte miste hij het leven in de droom en moest de strijd weer tegemoet zien. Maar de eerste stap was gezet. Een sprankje hoop ontwaakte in het binnenste van zijn ziel.

 

“Hoi,” hoorde hij iemand zachtjes zeggen. Het was Sandra, haar stem klonk ver weg. “Gaat alles goed met je?”

“Hoe bedoel je?” vroeg Johan dromerig.

“Ik bedoel, je ziet er de laatste paar dagen...hoe zeg ik dit? Je, kijkt zo vreemd.”

“Vreemd?”

“Ja, je staart in het niets en hebt de gehele tijd een rare glimlach op je gezicht.”

“Is het verboden te lachen?”

“Nee, maar het is nogal gemaakt, als je begrijpt wat ik bedoel?” Johan keek op. De oktober zon scheen pal achter haar, waardoor het leek alsof ze omhuld werd door een aura van licht. 

“Alles is gemaakt, Sandra,” zei hij en pakte de fietspomp. “Laat me nu maar even alleen. Ik moet deze band nog oppompen, want zoals elke dag is die lek.”

“Ik maak me alleen zorgen,” zei ze oprecht.

“Dat hoeft niet, doe ik ook niet.”

“Oké,” zei ze en liet hem achter in het fietsenhok.

Nu lag hij weer in zijn bed. De gordijnen wederom gesloten, want de pijn in zijn hoofd was nog steeds aanwezig. Het was sinds de komst van Gidjar niet meer verdwenen. Zijn hoofd gonsde de gehele dag. Af en toe knalde er een enorme pijnscheut doorheen. Het kon hem niet meer schelen.  Het leven ging om dromen.

“Hoi Johan,” sprak Gidjar. Johan opende zijn ogen en zag de afgezant, wederom omhuld in een groen licht, voor het raam staan. Zijn ranke lijf bewoog sierlijk, alsof het een exotische dans opvoerde.  “Ik merk dat je veel aan het oefenen bent.

“Ja, dat klopt. Ik krijg het idee dat ik de regie weer terug krijg.”

“Mooi, dat betekent dat je naar de volgende fase kan gaan.”

“De volgende fase?” vroeg Johan.

“Ja, de ultieme droom. De droom die je rust geeft en vrij laat zijn tot in de eeuwigheid.” Johan ging rechtop zitten. Zijn hart klopte in zijn keel van opwinding. Rust, dat was iets waar hij nog meer naar verlangde dan naar de dood.

“Wat moet ik doen voor die ultieme droom?”

“Vannacht krijg je daar antwoord op. Je vraag zal beantwoord worden in je eigen droom en deze zul je uitvoeren in je ultieme droom waarin er geen scheidslijn bestaat tussen de realiteit en jouw Droomtheater. Ze zullen één worden in de ultieme droom.” wederom verdween Gidjar na deze laatste woorden. De echo van het laatste woord bleef enkele secondes door zijn kamer galmen. oom, oom, oom...Het gordijn wapperde zachtjes heen en weer, terwijl het raam niet open stond.

Johan legde zijn pijnlijke hoofd weer op het kussen en wachtte tot hij werd meegevoerd naar zijn theater van de droom. Die nacht kreeg hij antwoord op zijn vraag en wist hij wat hij moest doen om de rust te vinden.

Woensdag 10 oktober

Net als in de droom stapte Johan op de fiets. Het was kwart over elf. Die avond had hij gewacht tot zijn moeder naar bed ging en hij zeker wist dat ze sliep. Ze had een dubbele dienst erop zitten en viel dus gelukkig snel in slaap. Na de dood van zijn vader moest ze extra veel werken om elke maand rond te komen. Veel werken en weinig tijd voor haar enig kind.

Via de achterdeur was hij naar buiten geslopen en had zijn fiets gepakt. Het was ongeveer een kwartier fietsen naar het huis van oom Roel.

Het was rustig op straat. De meeste lampen in de huizen waren al gedoofd. Hij kon ongestoord zijn gang gaan. Niemand zou zien wat hij ging doen en dat was nou juist de bedoeling. De donkere deken van de nacht zou hem onzichtbaar maken.  

Het huis van oom Roel lag aan de rand van de stad. Een doodlopende weg met maar drie huizen. De meesten van hen waren oudere mensen die vroeg naar bed gingen. Oom Roel idem dito. Overdag werkte hij in zijn garage als automonteur en ging vaak door tot een uur of negen. Dan ging hij eten, keek wat televisie en ging meestal tegen elf uur naar bed. Dat deed hij zes dagen in de week.

Johan zou bij aankomst eerst goed moeten controleren of Roel inderdaad al op bed lag. Dan zou hij even wachten en uiteindelijk de stenen schuur betreden om daar zijn buit binnen te halen. Een jachtgeweer en een handpistool. Oom Roel was namelijk in zijn schaarse vrije tijd lid van de schietvereniging. Dat kwam Johan nu net van pas om zijn ultieme droom te verwezenlijken.

Vijftien minuten nadat hij van huis vertrok kwam Johan aan bij het huis van zijn oom. De lichten waren uit. Roel lag dus al op bed. Hij zuchte van opluchting en zette zijn fiets achter een boom en sloop richting het erf. Via de berm, want het grindpad nemen was geen goed idee, liep hij zo stil als hij kon richting de stenen schuur. Daar zou hij ongeveer een half uur blijven zitten voordat hij naar binnen ging.

Het moest lukken. Het ging lukken! Daar was hij zeker van. Niets of niemand kon hem nog in de weg staan.

Donderdag 11 oktober

00:02 uur

Johan wist precies wat hij moest doen. Om de twee weken ging hij met oom Roel mee naar de schietvereniging. Daar hielp hij zijn oom met het herladen van het geweer en had zelf ook wel eens geschoten onder het toeziend oog van een van de jeugd trainers. Die was zelfs zo onder de indruk van zijn schietkunsten dat hij Johan uit had genodigd om ook lid te worden. Johan zou daar nog over na denken en had er uiteindelijk toch van af gezien.

Nu stond hij voor de schuur. ZIjn hart klopte in zijn keel. Dit was het moment.

Eerst de deur open maken met een reservesleutel die hij de dag er voor had meegenomen uit het sleutelkistje van oom Roel. Nadat hij binnen was gekomen moest hij de code invoeren die het alarm zou uitschakelen. Hij had het oom Roel vele malen zien doen en wist precies welke vier cijfers hij moest invoeren.

Alles ging voorspoedig. Het alarm was uitgeschakeld en het plan verliep zoals hij eerder al had gedroomd. Vijf minuten later werd hij weer omhult door de duisternis, naast zijn fiets en had alles in zijn sporttas zitten. Nu wachten tot de laatste schooldag aanbrak.

Donderdag 11 oktober

10:00 uur

Het moment was bijna daar. Nog vijfentwintig minuten voor de pauze begon. Johan zat op een bankje in het park. De vogels floten, de wind blies enkele blaadjes van de boom en er heerste een serene rust. Nog even en die rust was voor eeuwig.

Donderdag 11 oktober

10:26 uur

Johan stond boven aan het trappetje dat toegang verschafte tot de aula. Een toepasselijke naam vond hij. Tien meter van hem vandaan zat Joost en een groot deel van zijn vrienden aan één van de tafeltjes te praten. Nog even en ze zouden voor altijd zwijgen.

Niemand had iets door. Ze zagen hem gewoon niet staan, alsof hij onzichtbaar was. Met het geladen geweer in zijn hand liep hij richting de tafel van de nog niets vermoedende Joost. Hij richtte de loop van het geweer op de jongen die naast Joost zat. Volgens Johan heette hij Richard. Toen begon iemand te gillen. Evelien, een van de vele volgers van Joost, schreeuwde haar longen uit haar lijf. De mantel van onzichtbaarheid was opeens verdwenen. Zijn droom, en de nachtmerrie van de rest kon beginnen...

Chaos, als dat van een wervelwind gierde door de aula. De jongen die waarschijnlijk Richard heette, viel als een slappe lappenpop op de grond. Joost dook onder de tafel en Johan zag nog net de angst in zijn ogen stralen. Dromen en nachtmerries kwamen nu samen. Eindelijk!

Bloed...veel bloed. Het regende rode druppels. Johan laadde het geweer voor de tweede maal. Drie van de zes jongens aan de tafel lagen op de grond. Ze waren als dorre blaadjes van de boom neergedaald. Hij had ze neergeschoten. Voorgoed had hij ze verlost van zijn eigen nachtmerrie. Doods, en met bebloede gezichten lagen ze als slachtvee op de koude grond. Johan kwam dichterbij. Het geweer in de ene arm, zijn sporttas in de andere. Hij stopte, legde de tas op de grond en zette enkele stappen vooruit.

Hij kon Joost onder de tafel zien zitten. Naast hem lag de jongen die waarschijnlijk Richard heette. Zijn gezicht was onherkenbaar. Een deel van zijn met donshaar bedekte kin was weg geblazen door de kogel uit het jachtgeweer. Bevend als een rietje langs de kant van een vergeten sloot, en ineen gedoken alsof hij nog geboren moest worden lag Joost naast zijn handlanger. Uiterst precies richtte hij het geweer, maar een doffe pijn deed zijn concentratie vervagen. Niet zijn hoofd. Nee, die pijn hoorde er immers bij. Het was zijn rug. Moeizaam draaide hij zich om en daar stond Sandra in al haar schoonheid. Ze had het handpistool van oom Roel in haar handen. Een grijze rookpluim steeg op uit de loop. Een traan biggelde over haar wang. Haar lippen trilden en ze beefde over haar gehele lijf. Even dacht Johan dat ze iets ging zeggen. Hij hoorde niets. Haar lippen bewogen alsof ze iets probeerde te zeggen. Waarom? Achter haar zag hij plotseling Gidjar staan. Het antwoord op haar vraag die nog niet was gesteld. Met zijn rechter hand gebaarde hij dat Johan moest komen. Het was tijd om zijn droomtheater voor altijd te betreden. Zijn longen vulde zich met zijn eigen bloed en langzaam verdronk hij. Eindelijk was er rust voor hem. Joost zou echter voor de rest van zijn leven in zijn dromen achterna gezeten worden. Voor hem was er geen rust meer. De nachtmerries waren verruild.

Het gegil en gehuil wat de aula een minuut geleden nog vulde stierf langzaam weg, net zoals de pijn in Johans hoofd. Gidjar wachtte op hem. Het groene licht werd helderder en riep zijn naam. Toen was het over. Voor altijd.

Zaterdag 11 oktober

(een jaar later)

Sandra keek naar de lege lokalen en de aula. Nooit was ze meer teruggekeerd naar deze plek. Haar ouders hadden haar van school gehaald en waren vertrokken naar een andere stad. Nu keerde ze terug. Voor de laatste keer wilde ze de plek zien waar vele nachtmerries realiteit waren geworden.

Die bewuste vrijdag waren er vier leerlingen gestorven, waaronder Johan. Niemand wist in eerste instantie waarom hij dit had gedaan. Het leek een krankzinnige actie van een gefrustreerde en getraumatiseerde puber wiens leven een hel was geworden. De politie was een grondig onderzoek begonnen en kwamen na enkele weken met het resultaat naar buiten.

Aan de hand van het rapport van de patholoog anatoom bleek dat Johan leed aan een Lymfoom in het zenuwstelsel. Een enorm gezwel had zijn hersens aangetast en het was een wonder dat hij het nog zo lang had uitgehouden. Niemand had iets doorgehad. Zelfs zijn moeder niet. Alle puzzelstukjes vielen toen samen, maar maakte het tevens nog moeilijker.

Hij moest last hebben gehad van enorme hoofdpijnen, hallucinaties en had waarschijnlijk een persoonsverandering doorgemaakt, waardoor hij in staat was dit te doen. Het was niet te vermijden geweest en dat maakte de pijn voor iedereen die er bij betrokken was geweest alleen nog maar erger. Al die levens die er door waren geraakt waren veranderd in een boze droom die werkelijkheid was geworden.

Vlak nadat de politie dit bekend had gemaakt kwamen twee rechercheurs bij haar langs om iets af te geven. Dit was de dag voordat zij, haar ouders en zusje vertrokken om een nieuw leven te beginnen. Het was een stukje papier met een korte tekst. Geschreven door Johan en speciaal aan haar gericht.

Ze haalde het uit haar broekzak en las het voor de laatste keer:

Lieve Sandra,

Alles is een droom.

De wereld om ons heen en het geheel daarbuiten.

We zijn allen de schepper van ons eigen Droomtheater.